Nederlands Genootschap Sociale Zekerheid
Platform voor dialoog

Voor wat, hoort wat: wederkerigheid in de sociale zekerheid en zorg
OWNH

Den Haag, 2 mei 2013

We verwachten steeds vaker een maatschappelijke tegenprestatie van mensen die een uitkering of ondersteuning ontvangen. Bij deze verplichtende wederkerigheid bestaat een sterke koppeling tussen rechten en plichten: voor wat, hoort wat. Dit uit zich onder meer in de uitkeringsvoorwaarden van de bijstandswet en de zorg, in het bijzonder in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Tijdens de onderweg-naar-huis-bijeenkomst van 2 mei hebben we de rol verkend van wederkerigheid in de Nederlandse sociale zekerheid: zal de rol van verplichtende wederkerigheid in de sociale zekerheid toenemen? Wat mogen we van burgers verwachten? Welke rol moet de overheid blijven vervullen?

Romke van der Veen (hoogleraar Sociologie van arbeid en organisatie aan de Erasmus Universiteit) deelt zijn waarnemingen met betrekking tot wederkerigheid aan de hand van enkele thema’s. Het eerste thema is solidariteit. Solidariteit bestaat bij de gratie van uitsluiting. Je definieert een gemeenschap waarbinnen je solidair bent, maar daarmee sluit je onvermijdelijk ook mensen uit, anders kun je niet solidair zijn. Dus: uitsluiting is een vereiste. Dat geldt ook binnen de gemeenschap: je definieert met wie je onder welke voorwaarden en tot welke hoogte solidair bent, anders is solidariteit niet houdbaar. Wederkerigheid is dus een vereiste.

Het sociale gevoel in een verzorgingsstaat is abstract, afstandelijk, buiten ons om georganiseerd. Daardoor lijkt de dagelijkse praktijk van solidariteit ons vreemd geworden; voorbeeld hiervan zijn bedelaars: zij geven ons een ongemakkelijk gevoel, daar wordt toch voor gezorgd? Het abstracte karakter van solidariteit in een verzorgingsstaat brengt het risico met zich mee van expansie omdat niemand direct met de kosten wordt geconfronteerd, hetgeen de solidariteit ondermijnt.

Een ander thema aan de hand waarvan van der Veen wederkerigheid belicht is maatschappelijke individualisering. Individualisering betekent een aanslag op de maatschappelijke solidariteit omdat the social bond verzwakt. In de praktijk betekent dit dat sociale relaties in het algemeen afstandelijker en anoniemer worden en dat kleinschalige sociale relaties (m.n. familie) belangrijker worden. Deze processen versterken het fenomeen van abstracte solidariteit en vragen om een versterking van vertrouwen en wederkerigheid om solidariteit in stand te kunnen houden. Daarom spreken sociologen (Giddens) over de moderne samenleving als een high trust samenleving: onze instituties (en dan niet alleen de verzorgingsstaat, maar ook de Europese Unie of Financiële markten) kunnen alleen functioneren als we elkaar vertrouwen.

Deze processen tezamen genomen hebben twee effecten: wederkerigheid wordt nog belangrijker dan het altijd al is en het verplichtende karakter van wederkerigheid neemt toe. Beide dragen bij aan de instandhouding van solidariteit in een anonieme, grootschalige, geïndividualiseerde moderne verzorgingsstaat. Van der Veen stelt dat meer verplichtende wederkerigheid onontkoombaar is.

De activerende verzorgingsstaat is de belichaming van meer verplichtende wederkerigheid en rust op vijf beginselen. Ten eerste dragen mensen zelf de verantwoordelijkheid voor hun leefomstandigheden en levensonderhoud. Ten tweede strekt die verantwoordelijkheid zich uit tot de sociale omgeving van de burger. Wanneer een individu niet zelfstandig of met hulp van zijn omgeving in zijn levensonderhoud kan voorzien, of wanneer maatschappelijke participatie wordt belemmerd, is ondersteuning vanuit de collectiviteit mogelijk. Ten derde dient de collectieve ondersteuning zo te zijn ingericht dat het beroep erop zo gering mogelijk is en de ondersteuning zo kort mogelijk duurt. Daartoe worden, ten vierde, remmen ingebouwd in het systeem die de perverse werking van het systeem moeten verminderen. Tot slot, zijn voorzieningen daartoe niet alleen gericht op ondersteuning, maar ook op preventie en herstel van de autonomie van individuele burgers.

Met betrekking tot de toekomst van de verzorgingsstaat zijn er twee opties: beweging naar een minder omvattende verzorgingsstaat of naar een meer activerende verzorgingsstaat. Klik hier voor de presentatie van Romke van der Veen

De tweede spreker is Raf Janssen (Wethouder sociaal beleid, wonen en cultuur in gemeente Peel en Maas). Raf Janssen spreekt nadrukkelijk van ‘wederkerigheid en sociale zekerheid’ en niet van ‘wederkerigheid in de sociale zekerheid’. Met die laatste formulering zit je naar zijn idee al op een te smal spoor. Door over ‘wederkerigheid in de sociale zekerheid’ te spreken, wordt het maatschappelijk vraagstuk van wederkerigheid in samenlevingsverbanden verengd tot een geïndividualiseerde opdracht aan mensen om iets terug te doen voor de uitkering die ze ontvangen. Hij spreekt liever over ‘sociale zekerheid als wederkerigheid’. Die typering duidt de sociale zekerheid, de uitkering die mensen ontvangen, als een compensatie voor de prestatie die bepaalde mensen leveren door een stap opzij te zetten en anderen ruim baan te geven. Met die invalshoek begeeft hij zich op het brede spoor van de zich ontwikkelende samenlevingsorde, de wijze waarop de samenlevende mensen hun samenleving inrichten.

Is het leveren van een tegenprestatie volkomen normaal? Volgens voormalig staatssecretaris De Krom is dat wel het geval. Veel lokale bestuurders zijn het principieel eens met het idee dat mensen iets terug moeten doen voor het ontvangen van een uitkering, maar ze aarzelen om dit idee in de praktijk te brengen vanwege praktische bezwaren en het ontbreken van extra geld van het Rijk om echt werk te maken van tegenprestatie naar vermogen. Raf Janssen stelt het tegenovergestelde: hij is principieel tegen het idee dat mensen iets terug moeten doen voor hun uitkering, maar uit pragmatische overwegingen vindt hij het in sommige gevallen niet verkeerd als het toch gevraagd wordt. Niet de uitkeringsgerechtigden, maar de mensen die (nog) werken zijn als eersten aan de beurt om de wederkerigheid in balans te brengen. Uitkeringsgerechtigden hebben hun tegenprestatie al geleverd. Degenen die daarvan profiteren, de mensen die kunnen (blijven) werken, zijn de eerste partij die aangesproken mogen worden op het leveren van een tegenprestatie. Hij grijpt hierbij o.a. terug op het onderscheid dat de Nederlandse socioloog Herman Milikowski in een studie over onmaatschappelijkheid uit 1961 maakte tussen primaire en secundaire onmaatschappelijkheid. Primaire onmaatschappelijkheid heeft betrekking op gedrag dat een belemmering vormt voor het scheppen van gelijke algemene maatschappelijke voorwaarden tot ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid.

Secundaire onmaatschappelijkheid betreft gedrag dat een gevolg is van de primaire onmaatschappelijkheid van anderen. Het is een gedrag dat schade berokkent aan de ontplooiing van de persoonlijkheid van anderen, maar dat als zodanig niet gericht is tegen de voorwaardelijke omstandigheden van een algemeen maatschappelijke emancipatie.

Raf Janssen vertelt over meetellen en meedoen, waarbij het meetellen vooraf gaat aan het meedoen. Hij is ervan overtuigd dat er ruimte en mogelijkheden aan de gemeenschap moeten worden geboden, zodat zij ervoor kunnen zorgen dat groepen die een levenslot van uitsluiting gemeen hebben, weer zinvol deel zullen uitmaken van de omringende gemeenschap. Als vertegenwoordiger van de lokale overheid legt hij die problemen terug in de samenleving, omdat het in zijn ogen vraagstukken zijn die het samenleven van mensen betreffen en niet het bestuur van de betreffende gemeente. Hij heeft het initiatief genomen om werkgevers bij elkaar te roepen om te bespreken of het bieden van mogelijkheden tot emplooi voor uitkeringsgerechtigden tot een gezamenlijke uitdaging gemaakt kan worden. Waarbij medewerkers in reguliere bedrijven de begeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt voor hun rekening nemen.

Het met elkaar in gesprek, in dialoog, gaan, wordt de komende jaren steeds belangrijker, omdat juist op het sociaal domein een aantal maatschappelijke uitdagingen worden vermaatschappelijkt, worden overgedragen van het domein van de overheid en het domein van de markt naar het domein van de samenlevende mensen, het domein van de civil society. Die overdracht gaat gepaard met een verandering van rollen, van inhouden en vormen. Bij burgers, de overheid, bij instellingen en beroepskrachten. Het actief meedoen in gemeenschappelijke arrangementen en sociale coöperaties is de tegenprestatie die een ieder moet leveren om individuele vrijheid en ontplooiing mogelijk te maken en te behouden. In zo’n maatschappelijk klimaat ligt het voor de hand dat ook mensen met een uitkering tegenprestaties leveren. Die tegenprestaties worden dan geleverd vanuit een positie van gelijkwaardigheid. Klik hier voor de presentatie van Raf Janssen

Tot slot geeft Ingrid Doorten (senior adviseur bij de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)) haar visie over het belang van wederkerigheid in de zorg. Zij stelt drie vragen centraal: wat is wederkerigheid volgens de RVZ, hoe is het nu met de wederkerigheid in de zorg en wat is er volgens de RVZ nodig? Het Nederlandse zorgstelsel is van iedereen en voor iedereen. Sommigen dragen de premielasten, zodat anderen een noodzakelijke voorziening kunnen ontvangen. Later kunnen de rollen omgekeerd zijn. De solidariteit staat onder druk door de aanhoudende stijging van de zorgkosten, de verhoging van zorgpremies en eigen risico en de economische crisis. Het vertrouwen dat een bijdrage vandaag ook zekerheid biedt voor de toekomst, komt onder druk te staan. Wat betreft solidariteit als collectieve prestatie stelt zij dat de solidariteit van mensen afhankelijk is van de solidariteit van anderen. Dat kan zowel de goede als de foute kant op gaan, afhankelijk van het vertrouwen dat mensen hebben in de solidariteit van anderen. Er is dus wederzijds vertrouwen in wederkerige solidariteit nodig.

Wat verstaat de RvZ onder wederkerigheid? Dat alle betrokkenen zich verantwoordelijk voelen voor het zorgstelsel. Wederkerigheid te verkiezen boven minutieus toezicht en controle; dan neemt het vertrouwen nog meer af. Wederkerigheid is de verplichting voor alle betrokkenen om het beroep op formele solidariteitsoverdrachten te beperken tot het noodzakelijke en de collectieve middelen zo efficiënt mogelijk te besteden. Het gaat dan om de burger en zijn directe omgeving, de zorgverlener, de zorgverzekeraar en de zorginstelling.

Tot slot doet de RvZ enkele aanbevelingen. Zij doen een algemeen appel op alle partijen. Ondersteund met meer transparantie. Het kabinet komt met een visie op houdbaarheid tot 2040. De wederkerigheid van de burger vastleggen in richtlijnen. Zij pleiten voor het beter gebruik maken van premiekorting in collectieve polissen. Tot slot zegt RvZ: laat informele zorg en ondersteuning via de lokale overheid ontstaan. Klik hier voor de presentatie van Ingrid Doorten

Daarna volgt het debat met de aanwezigen in de zaal. Er wordt gediscussieerd over het belang en de rol van de lokale overheid tegenover de faciliterende rol van de centrale overheid. Het gaat niet zozeer om dwingen dan wel om faciliteren. De vraag wordt aan de sprekers voorgelegd ‘wat mag ik van de overheid verwachten?’. Wat betreft het uitgangspunt ‘zorg is van iedereen en voor iedereen’, zijn de sprekers het met elkaar eens. De manier waarop invulling wordt gegeven aan de wederkerigheid in de sociale zekerheid en de zorg, leidt tot verschillende zienswijzen tussen de sociologen, zo blijkt.

Aantal deelnemers: 48


Terug naar overzicht